hoogstamboomgaard


De wollige bloedluis

Eriosoma lanigerum Hausm

 

 

Historiek

De wollige bloedluis is afkomstig uit Noord-Amerika, en leeft daar hoofdzakelijk op de Amerikaanse olm.
In 1787 werd zij voor het eerst waargenomen in een boomkwekerij nabij Londen. Van hieruit verpreidde zij zich vrij snel.
In de loop der 19e eeuw kwam zij omzeggens in alle Europese landen voor. Men vindt ze ook in Australië Azië, Japan en
in Noord- en Zuid-Afrika.

Hoe het insect er uit ziet

De wollige bloedluis is een ovaal-gewelfd diertje. De kleur is chocolade-bruin. Het lichaam is bedekt met een witte vlokkige massa.
Drukt men een bloedluiskolonie plat, dan ontstaat er een donkerrode vlek, vandaar de naam 'bloedluis'.
De gevleugelde luizen stemmen in lichaamsvorm nagenoeg overeen met de ongevleugelde typen. Zij dragen 2 paar vleugels.
Hetlichaam is ook overtrokken met wollig was.

Levenswijze

In Amerika evolueert de bloedluis hoordzakelijk op olm (primaire waard).
De appelblomen doen daar slechts dienst als secundaire waardplanten (=nevenwaard)
In Europa verloopt de ontwikkeling uitsluitend op appelbomen, ofschoon Europese en Amerikaanse olmen voorkomen.
Hier woekert de bloedluis overwegens op appel, zeldzamer op peer, kwee en enkele andere planten.

Overwintert in de kankergezwellen die zij verwekt op stam en takken, en in lichte gronden ook op de
dikkere wortels, gewoonlijk niet dieper dan 25 cm onder de grondoppervlakte.
Onder de overwinterende luizen treft men volgroeide ongevleugelde typen aan en jonge larven. Ten opzichte der zomervormen
zijn ze eerder kaal; het lichaam is karig met 'wol' bedekt.
Volwassen luizen zouden minder goed aan de vorst weerstaan dan hun jongen. Deze, die in de houtkankers overwinteren, zouden
sterven bij een temperatuur van -17°C.
In april wordt Eriosoma opnieuw actief. Rond half mei vindt men doorgaans de eerste nieuwe bloedluiskoloniën.
De snelheid van de voortplanting wordt sterk beïnvloed door de temperatuur, de luchtvochtigheidsgraaf, de voedselvoorraad,
de vatbaarheidsgraaf van de appelvariëteit en de plantafstand.
Eenzijdige stikstofbemesting en onjuiste snoei bevorderen de ontwikkeling van gulzige twijgen. Deze worden dan doorgaans
druk bezocht door de bloedluis.
In de maanden juni en juli worden er gevleugelde luizen geboren die nieuwe haarden gaan stichten op gezonde bomen.

Schade

Vooral het jonge hout wordt aangetast, ofschoon men ook bloedluisnesten vindt op dikkere takken en stammen.
In dichte ingesloten lommerige boomgaarden is de schade het hevigst.
Het giftige speeksel der bloedluis prikkelt het houtweefsel derwijze, dat er knobbelachtige gezwellen ontstaan, die
ontaarden tot de gekende bloedluiskankers.
Een normale sapcirculatie wordt hierdoor belemmerd. Het hout rijpt slecht uit, weerstaat minder aan vorst; steft vaak af,
of verzwakt en valt hierdoor ten prooi aan schorskevers, 'houtwormen' e.a. secundaire parasieren.
Ten slotte opent de bloedluis de deur voor de echte vruchtboomkanker.

Vatbaarheid

Niet alle appelvariëteiten zijn even gevoelig. Onderhevig zijn bv de variëteiten : Schone van Boskoop, Transparente blanche Court-
pendu, grauwe Reinette, Eisdens Klompke, Astracan rouge, Cox's en Jonathan.
Meer weerstandbiedend zijn bv de variëteiten : Reinette Baumann, Transparente de croncels, Keulemann en Jacques Lebel.
Er bestaan ook variëteiten en soorten die immuun zijn tegenover de wollige bloedluis.

bio bestrijding

De meeste gevreesde natuurlijke vijand van de bladluis is het lieveheersbeestje. De larven van een lieveheersbeestje eet gedurende zijn ontwikkeling tot aan het verpoppingsstadium ± 400 bladluizen. Een volwassen lieveheersbeestje kan tijdens haar verdere leven nog eens ruim 5000 bladluizen verorberen.

Voor de biologische bestrijding van o.a. bladluizen zijn oorwormen goed te gebruiken. De oorworm voedt zich niet alleen met bladluizen maar daarnaast ook nog eens met mijten, larven en eieren van insecten (appelmade/fruitmot), kommaschildluizen, kleine rupsjes en andere parasieten. Ook eten ze plantaardig voedsel zoals algen. De oorworm is een uitermate nuttig insect voor het onder controle houden van bladluisplagen.

 

Terug